Skip to main content

Het moest toch maar de paars met grijze jurk worden. Hannah keek naar de slordige stapel kleding op haar bed – geruite rokje zat te strak, wijde spijkerbroek was te gewoontjes, zwarte jurk te uitdagend én te koud – en probeerde zich te overtuigen van haar keuze. Na een lange douche, ze had alle mogelijke plekken geschoren en haar halflange haar meerdere keren gewassen en gespoeld, stond ze in haar nieuwe ondergoed in de slaapkamer. Ze merkte dat haar rechterbeen bibberde en huppelde een paar keer op en neer. ‘Niets aan de hand, niets aan de hand,’ zong ze zachtjes op het ritme van haar neerkomende voeten.

Ze keek neer op haar borsten die vakkundig waren ingepakt. Had ze ooit eerder zulke chique lingerie aangehad? Niet dat ze alles bij de Zeeman kocht, ze koos meestal voor duurzaam materiaal dat lang meeging. Het besef dat ze de mogelijkheid overwoog een man haar bh te laten zien, deed haar bijna besluiten het setje toch te wisselen voor veel gedragen ondergoed. Het verwassen onderbroekje onder haar jurk zou haar een excuus geven om te vluchten, mocht er toenadering zijn.

Hannah wist alles van zelfsabotage. Toen ze midden twintig was, had ze op een middag in de tram achter een jongen met donker haar gezeten. Plotseling had hij zich omgedraaid en gevraagd: ‘Ga je mee ergens koffie drinken?’ Hij had een open, grappig gezicht. Hannah’s eerste en onuitroeibare gedachte was: hij maakt een grap. Hij heeft vast een weddenschap met vrienden afgesloten om met de lelijkste vrouw die hij kon vinden de tram uit te stappen. Ze wimpelde hem af, zei dat ze ergens anders moest zijn. Hij stond op, probeerde het nogmaals en in haar oren schreeuwde een innerlijke stem: Ja, ga mee! Ja ja, toe nou! Ze zei weer dat ze niet kon. ‘Jammer,’ had de jongen gezegd en hij was uitgestapt. Terwijl de tram wegreed had Hannah door het raam gekeken en hem op de halte zien staan. Hij lachte naar haar en maakte een reverence, zijn rechterarm sierlijk omhoog draaiend. Haar ogen brandden.

Hannah pakte de zwarte jurk en trok deze over haar hoofd.

 

Vroeger maakte Hannah zich elke dag op maar de laatste jaren was dit onderdeel uit haar ochtendritueel verdwenen. Ze vond dat de poging tot het verbergen van rimpels en vlekjes juist ouder maakte. Opgemaakte bejaarden die eruitzagen alsof ze zo opgebaard konden worden, ze gruwelde ervan. Hannah koos voor naturel. Tot twee maanden geleden toen ze in een opwelling twee dure lippenstiften had gekocht, beide even aanlokkelijk. ‘s Avonds probeerde ze de kleuren voor de spiegel uit waarbij ze haar lippen tuitte en kusgeluidjes maakte.

Tegelijk met de aankoop van de lippenstiften stak het verlangen naar mannelijke aandacht op. Hannah kende dit verlangen wel. Het besef dat de tijd die voor haar lag korter was dan de tijd die ze had geleefd en dat de geleefde tijd nogal karig was geweest op romantisch vlak, was iets wat ze tot dan toe maar mondjesmaat toeliet. Maar nu kwam het in stuwende golven, geen mentale dam was ertegen bestand.

 

‘Als je maar lief bent,’ had een oude vriend van Hannah’s vader tegen haar gezegd toen ze negen jaar was. Een knappe man die knappe kinderen had. Hannah voelde de onderliggende boodschap als jong meisje al heel goed.

Op haar zeventiende werd ze stapelverliefd op de nieuwe leerkracht op de dorpsschool. Hij was twaalf jaar ouder en ze kregen een geheime relatie, gekenmerkt door puberale onzekerheid van haar kant en twijfels van zijn kant. Op een middag hoorde Hannah hem bellen met een vriend. Hij had verregaande problemen met een vader en vertelde dat hij het moeilijk vond dat zij hem niet bijstond. ‘Ik verwacht zoveel meer van een vriendin,’ had hij gezegd. Ze was toen net achttien. Ze ging nog meer haar best doen en de Hannah op wie hij verliefd was geworden, verdween uit beeld. Hij maakte het uit. Hannah huilde en was opgelucht tegelijk. Ze kon naar haar eigen vorm terugkeren. Als ze elkaar in het kleine dorp weer tegenkwamen, herhaalde de cirkel van aantrekkingskracht, aanpassing en afstoting zich tot ze na vijf jaar het contact verbrak en in de stad ging wonen.

 

Hannah kon zich best voorstellen dat ze aantrekkelijk was voor mannen. Het probleem was dat ze vervaagde wanneer ze een leuke man ontmoette. Haar eerste gedachten en reacties verdrong ze direct en vormde zich als een Barbapappa naar de man in kwestie. Met als onontkoombaar gevolg dat ze de man stom vond. Ze trok zich terug.

Maar vanavond wilde ze in eigen vaste vorm een man ontmoeten.

 

’s Avonds even over halfacht ging Hannah de deur uit. Zij en de man hadden om acht uur voor de hoofdingang van het Centraal Station afgesproken. Het leek alsof een groot elastiek aan haar rug vastzat en haar naar achteren trok terwijl ze naar de metro liep. Ze inhaleerde de koude buitenlucht en hield deze met uitgezette borstkas even vast. Ze voelde haar hart in haar oren bonzen.

De metro liet een paar minuten op zich wachten. Hannah liep langzaam op en neer. Ze wilde dat de tijd stil bleef staan en tegelijkertijd wilde ze niet te laat komen. ‘Wat een ramp is dit,’ mompelde ze in haar sjaal. De metro arriveerde en ze stapte in.

 

Online daten. Ze had het een aantal jaar geleden voor het eerst geprobeerd. Het lukte haar toen niet een leuk beeld van zichzelf neer te zetten. Het werd veel te serieus (ik hou van Bach, wandelen en lezen) en daar kwam niemand op af. Of er reageerde iemand die een maatje zocht om samen naar lunchconcerten te gaan. Alle beschrijvingen waarin het woord ‘maatje’ stond, vielen sowieso af en dat was in die tijd meer dan de helft.

Deze keer stonden alleen haar voornaam, een paar foto’s en haar leeftijd op de dating-app. Ze vond het bevrijdend dat het zo simpel kon. Ook het swipen vond ze belachelijk makkelijk, ze was zelfs niet van haar stuk te brengen als ze dacht aan alle mannen die haar naar de linker ‘nope’-kant stuurden. Dat het zich afspeelde in de onpersoonlijke digitale wereld voelde als bescherming. Bij de man die ze vanavond zou ontmoeten had haar vinger aarzelend naar rechts geveegd. Hij heette Roland (niet Ronald, niét Ronald), was een paar jaar ouder dan zij en had drie kinderen die om het weekend bij hem woonden. Dat was wat ze wist, er had meer gestaan maar dat had ze niet onthouden.

 

Toen Hannah bovengronds kwam en het plein voor het Centraal Station op liep, zag ze hem staan. Ze had zich afgevraagd of ze elkaar zouden herkennen, ze had alleen een paar onduidelijke fotootjes op haar telefoon, maar er was geen twijfel. Hij herkende haar ook vrijwel direct en zwaaide. Ze liep naar hem toe, haar trommelvliezen leken zich aan te spannen waardoor het bonzen van haar hart doffer en luider klonk.

‘Hoi, hoe gaat het?’ vroeg Roland.

‘Goed, met jou?’

‘Ja, prima.’

Er werd gekust. Ze voelde zachte lippen half op haar mondhoek en haar wang.

‘Spannend dit soort dingen, vind je niet?’ zei ze.

‘Valt wel mee,’ zei hij. ‘Ik had vandaag niet veel tijd om me druk te maken.’

Hannah dacht aan haar dag. Vanaf het opstaan tot aan dit moment was ze bezig geweest met deze ontmoeting. Een lange, lege dag met een hoofd vol mogelijke scenario’s. Ze vroeg zich af of ze hier iets over zou zeggen. Toch maar niet.

 

Ze besloten eerst een stuk te lopen. Bij het oversteken van een drukke weg legde hij zijn hand zachtjes tegen haar onderrug. Ze vond hem knap, knapper dan op de foto’s. Aantrekkelijk. Het was het scenario dat ze het meest had gevreesd. Of op had gehoopt, ze wist het niet.

Knappe mannen hadden dat effect op haar. Wat Hannah leuk, stom, gek, ergerlijk vond, alles verdween en er bleef een witte leegte achter. Ook op haar werk kon ze overvallen worden door een dikke mist in haar hoofd, zicht nul. Laatst had een leerkracht met een prachtig gezicht haar mening over de aanpak van een zorgleerling gevraagd. ‘Wie, wie?’ had ze gezegd. Alleen dat. De man was in de lach geschoten en had de vraag herhaald. Met rood hoofd had ze geprobeerd haar gedachten op orde te krijgen en tegelijkertijd antwoord te geven. Welk antwoord dat was geweest, ze zou het niet meer weten.

 

‘Zullen we over de Wallen lopen?’ vroeg Roland toen ze de Dam overstaken.

‘Nee, dat vind ik vreselijk. Al die toeristen die daar rondhangen, harstikke druk. Ik begrijp niet wat ze daar zoeken.’ Hannah schrok, de woorden rolden zo uit haar mond.

‘Oké, dat kan,’ zei hij. ‘Ik vind het wel gezellig daar.’

‘Sorry, dat kwam er nogal bot uit.’ Ze aarzelde, wilde eraan toevoegen dat het ‘misschien toch best wel leuk’ was, maar deed het niet. Ze stopte haar handen diep in de zakken van haar jas en drukte ze tegen de zijkant van haar bovenbenen.

‘Geeft niks hoor,’ zei hij. ‘Prima toch, als je er zo over denkt? We lopen hier ook goed.’ Hij glimlachte en gaf haar een duwtje met zijn elleboog. Hannah ontspande een beetje.

 

‘Drie kinderen, toch?,’ vroeg ze toen ze over het Rokin liepen.

Roland knikte en vertelde dat hij ze afgelopen vrijdag bij hun moeder had opgehaald. En wat de oudste had gezegd toen ze in de auto hadden gezeten, welke liedjes ze met de radio hadden meegezongen. Hij vertelde wat ze het weekend hadden gedaan. Hoe hij had geholpen met het huiswerk van de jongste en dat altijd deed als ze bij hem was. Dat hij minder contact had met de middelste en dat lastig vond. Hannah luisterde, maakte instemmende geluidjes en vroeg door. Dit was bekend terrein.

‘En jij hebt geen kinderen?’ vroeg Roland.

‘Nee, maar ik werk wel met kinderen. Dat vind ik heel leuk en na een uurtje kan ik ze weer teruggeven aan hun ouders.’ Ze lachte even. ‘Prima zo.’

‘Had je wel kinderen willen hebben?’

Gevaarlijk terrein. Hannah bedacht welke keuzes ze had. Antwoord A: Nee. Roland zou dan kunnen denken dat ze egoïstisch was, dat ze geen plek wilde inruimen voor kinderen in haar leven (wat eigenlijk ook zo was). Antwoord B: Ja. Dan zou hij misschien vragen hoe het zo was gekomen dat ze kinderloos was, vragen naar eerdere relaties. Hannah voelde een kriebel in haar keel en schraapte even.

‘Misschien,’ zei ze. ‘Het heeft ook voordelen om alleen te zijn. Ik kan doen en laten wat ik wil. Maar af en toe vraag ik me af hoe het zou zijn om zelf kinderen te hebben.’

‘Ik vind het geweldig om vader te zijn. Het heeft mijn leven echt rijker gemaakt,’ zei Roland.

Ze had niet het juiste antwoord gegeven, dacht Hannah. En erger, ze wist dat ze zichzelf had verloochend. Een zwaar woord, maar het voelde zo. Ze merkte dat ze haar buik ingetrokken hield, liet de spanning los en ademde diep in. Niet verdrietig worden, terug naar vraag en antwoord.

‘Wat doe je als je middelste zoon zo opstandig is?’

Roland vertelde weer. Terwijl ze de drukke weg voorbij de Munt overstaken, pakte hij haar opnieuw bij haar elleboog. Hannah vond dit prettig, verbaasde zich hierover en miste de laatste opmerkingen over de ruzie die hij met zijn zoon had gehad.

‘Wat vervelend,’ gokte ze. ‘Wat deed je toen?’

‘Ik heb hem naar z’n kamer gestuurd. Stom, maar ik wist even niets anders meer.’

Hij draaide zich naar haar toe en lachte een beetje treurig. Mensen laten vertellen, zelfs zonder dat ze luisterde. Dat kon ze als de beste.

 

Ze gingen een café in dat ze niet kende. Het was een sportcafé, met grote schermen aan de wand en harde muziek. Ze keek naar Roland en fronste haar gezicht. Hier maar niet, toch? Hij wees naar een trap en gebaarde haar mee naar boven te gaan. Ze kwamen in een rustige ruimte, de meeste tafeltjes waren vrij. Roland vroeg wat ze wilde drinken terwijl ze naar een tafel in de hoek liepen. Iets met alcohol! dacht Hannah.

‘Wat neem jij?’ vroeg ze.

‘Zullen we een glaasje witte wijn nemen?’

‘Ja, lekker.’

Ze schoof op de bank achter de tafel. Hij liep naar de bar om twee glazen wijn te halen – ze vroeg zich af of ze eigenlijk liever rode had gehad maar daar kreeg je een paarse tong van – en ging naast haar op de bank zitten. Ze streek de jurk glad over haar bovenbenen en voelde dat de rand van haar panty naar beneden rolde tot onder de bolling van haar buik.

‘Proost, op een mooie avond,’ zei hij.

Hannah klonk met hem en onderdrukte de neiging het glas in een paar slokken te legen. Ze nam af en toe een slokje, zette het glas daarna weer op tafel. Omdat ze weinig had gegeten die dag voelde ze toch snel een welkome waas.

 

Na de relatie met de leerkracht in haar dorp waren de seksuele ervaringen van Hannah op één hand te tellen, en dan hoefde ze niet eens alle vingers te gebruiken. Ongemerkt was de verwachting op intimiteit met een man verschoven van ‘dat komt nog wel’ naar ‘het zal toch nog wel komen’ tot ‘die kans is heel klein’ van de laatste jaren. En nu zat ze naast een man op een bank, zijn been schuurde licht tegen de hare.

In haar hoofd was ze voortdurend bezig met het verdere verloop en vooral het einde van de avond. Dit soort gedachtes herkende ze. Ze hadden haar vaker dwarsgezeten en ervoor gezorgd dat ze altijd als eerste naar huis ging wanneer ze met een groepje mensen van haar koor – onder wie een paar interessante mannen – in de kroeg zat. Zo kon ze de momenten van onhandig bij de fiets staan vermijden, van niet meer weten wat je moet zeggen en (de allerergste) samen dezelfde kant op moeten.

Roland legde een hand op haar been, ze dacht dat hij even kneep. Voor ze het wist was de hand weer verdwenen.

‘Nog een wijntje?’ vroeg hij.

Hannah draaide zich naar hem toe en trok haar knieën op de bank, de enkels gekruist.

‘Ja, doe maar,’ zei ze, ‘het smaakt me goed.’

Roland stond op en haalde nog twee glazen. Toen hij weer op de bank zat, legde hij zijn arm op de leuning achter haar.

‘Je bent lief, weet je dat?’ zei hij.

Lief! Ze schoot in de lach.

‘Ik ben niet zo lief als je denkt, hoor.’

‘Volgens mij wel.’

‘Ik vind jou lief als je over je kinderen praat.’

Hannah loog en ze loog welbewust. Ze wilde dat hij dacht dat ze eindeloos naar het gepraat over zijn kinderen kon luisteren. En dat hij naast haar bleef zitten, dichterbij kwam en zijn hand weer op haar been legde. Snel nam ze een slok wijn en nog één. Ze glimlachte bij het horen van de muziek die werd gedraaid.

‘Spargo!’ zei ze met haar vinger in de lucht. ‘Jeugdsentiment, vond ik een geweldig liedje.’

‘Ja, ik ken het.’

Roland lachte, gaf haar wang een aaitje en zoende haar. Hannah hield van zoenen. De leerkracht uit haar dorp had ooit gezegd dat ze zoende als een ‘slordig belegd broodje’ en daar was ze trots op, nog steeds. Soms dacht ze dat zoenen voor haar genoeg was. Hoofden dicht bij elkaar, lippen open, tongen die voelen, tanden die botsen, bijten, ogen gesloten en weer halfopen. Dichterbij kon je niet komen.

‘Auw!’

Roland trok zijn hoofd terug en keek haar geschrokken aan. Hannah had in het puntje van zijn tong gebeten. Niet heel hard, maar toch.

‘Is dat een teken dat ik moet stoppen?’ vroeg hij.

Ze sloeg haar hand voor haar mond, haar mondhoeken krulden omhoog.

’Nee, sorry, ik kon het niet laten,’ zei ze vanachter haar hand.

Hij leunde met zijn rug tegen de bank, het hoofd naar achteren gebogen en wreef met zijn hand over zijn nek.

‘Oké…’ zei hij, met een langgerekte e.

Hannah beet even hard op de binnenkant van haar onderlip.

‘Ik moet naar de wc. Ben zo terug.’

Ze stond op en liep naar de toiletten.

 

Na het plassen trok ze haar panty zo hoog mogelijk op. Ze was verbaasd en moest om zichzelf lachen. ‘Nou ja…’ mompelde ze, ‘rare actie.’ Haar tanden waren hun eigen weg gegaan, haar hoofd had geen aandeel. Hannah waste haar handen en keek in de spiegel.

Op haar veertiende was ze tijdens een dorpsfeest dronken geworden van haar allereerste biertjes. Ze was naar buiten gewankeld, ondersteund door een oudere neef op wiens kinderen ze weleens paste. Ze hadden daar gestaan en elkaar – voor de grap, dacht ze – op de wangen gekust. ‘En nu echt,’ had haar neef gezegd. Ze liet het gebeuren, liet zijn tong haar mond binnendringen. Ze deed zelfs mee. Het enige wat ze bedacht was dat ze haar neef niet wilde teleurstellen. Voor die meegaandheid had ze zich altijd geschaamd.

Voor het bijten in de tong van Roland schaamde ze zich niet.

 

Hij zat er nog en staarde naar een basketbalwedstrijd op één van de schermen.

‘Spannend?’ vroeg ze.

Ze ging weer op de bank zitten maar liet wat ruimte tussen hen beiden.

‘Geen idee. Ik weet eigenlijk niet eens waar ik naar kijk.’

Ze keken samen naar het scherm en zwegen een poos. Hannah zou kunnen vragen van welke sporten hij hield, of hij zelf sportief was, op welke sport zijn kinderen zaten, maar ze vroeg niets. De stilte voelde voor haar niet ongemakkelijk. Die voelde als een pauze. Ze leunde naar achteren en sloot haar ogen.

‘Heb je veel relaties gehad?’ vroeg Roland.

‘Nee.’

‘Hoe lang duurde je langste relatie?’

‘Vijf jaar. En in die vijf jaar is het ook vaak uit geweest.’

‘Wanneer was je voor het laatst met iemand?’

‘Ik denk dat ik zo’n twee jaar geleden voor het laatst heb gezoend.’

‘Gezoend. En wanneer heb je voor het laatst seks gehad?’

‘Dat weet ik niet precies’, zei ze, wat niet waar was, ‘zo’n vijf jaar geleden?’

‘Echt? Dat is lang zeg. En je wilde dus niet dat ik stopte met zoenen?’

‘Nee, ik vind het fijn om te bijten. Was het te hard?’

Roland was even stil. Hij pakte zijn glas wijn en leegde het in één grote slok.

‘Ja, ik voelde het wel.’

‘Ik beloof je dat ik niet meer zal bijten.’

Hij zei niets. Er kwam een barman langs die vroeg of ze nog een rondje wilden. Zonder overleg knikten ze beiden.

 

Hannah moest ineens denken aan haar tandartsbezoek van een aantal weken geleden. De tandarts had haar – niet voor de eerste keer – gewezen op het slijten van haar tanden en kiezen. ‘Dat komt vooral door het knarsen,’ had hij gezegd. Daarna voelde hij aan de zijkanten van haar gezicht, ter hoogte van haar oren en had zich verbaasd over de sterk ontwikkelde kauwspieren. Ze had beaamd dat ze haar tanden en kiezen vaak op elkaar geklemd hield, vooral tijdens spannende momenten. Grappige associatie, vond ze. Ze vertelde Roland over het voorval.

‘Goh, dat is vast slecht voor je gebit,’ zei hij.

‘Maar het is toch grappig, van die kauwspieren?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Laat maar. Het is niet belangrijk.’

Hannah wist niet wat ze verder moest zeggen. Ze had hem meer intieme details verteld dan welke man dan ook in de afgelopen tien jaar. Zullen we wat te eten bestellen? Zullen we zo afrekenen? Zullen we nog even zoenen? Niets leek te passen. Ze zat vast in het moment, hier in dit sportcafé, met deze man naast zich die naar een beeldscherm keek. Haar tong voelde zwaar.

‘Van welke sporten hou je?’ vroeg Roland.

‘Ik denk dat ik zo naar huis ga,’ zei ze, nog voor hij uitgesproken was.

‘Hè?’

‘Ja, ik wil zo naar huis. Nu eigenlijk wel, denk ik.’

Ze stond op. Zodra ze het hardop had gezegd, voelde ze hoe sterk ze ernaar verlangde weg te gaan. Niet omdat ze zo graag thuis op de bank wilde zitten. Niet omdat ze bang was dat hij meer van haar wilde en ze geen nee zou durven zeggen, of dat hij juist niets van haar wilde omdat ze een bijter was en ze met lege armen achter zou blijven. Ze wilde weg omdat ze weg wilde, nu.

 

Verbouwereerd. Zo had Roland gekeken toen ze haar jas had aangetrokken, haar tas pakte en gehaast afscheid nam. Het was zo’n uitdrukking waarvan ze zich altijd had afgevraagd hoe die er in de praktijk uitzag. Zo dus, dacht Hannah toen ze buiten stond. Ze keek even om zich heen en besloot naar huis te lopen. Met elke meter die ze aflegde groeide de opluchting en tegelijkertijd voelde ze een lacherige schaamte. ‘Ik heb hem daar gewoon achtergelaten’ denkt ze. ‘Wat erg!’ De woorden zouden haar schaamte moeten voeden maar dat gebeurde niet. Haar voetstappen waren licht.

Hij had gevraagd – of eigenlijk gestameld, ook zo’n werkwoord dat ze voor het eerst iemand daadwerkelijk hoorde doen – of hij iets verkeerds had gezegd of gedaan. En dan haar ‘het ligt niet aan jou’, wat natuurlijk een leugen was. Het lag aan hem en het lag aan haar.

 

Tijdens de wandeling langs de Amstel – soms lopend, soms half-rennend – hoorde ze een scherpe ‘pling’ vanuit haar tas. Even daarna nog één. Haar besluit de berichten niet te lezen hield vijf minuten stand. Hannah stopte midden op de Magere brug, pakte haar mobiele telefoon en opende de app. Bericht 1: Wat is er aan de hand?!! Waarom stoof je zo ineens weg? Bericht 2: Ik snap er niks van. Ik dacht dat we een leuke avond hadden…

Zonder een bericht terug te sturen stopte ze de telefoon terug in haar tas en liep verder. Rolands leuke avond. Hannah wist dat ze een groot deel van diezelfde avond ‘aan het werk’ was geweest: goed luisteren en meebewegen. Maar het bijten en het besluit om weg te gaan waren helemaal van haar.

Even verderop bleef ze opnieuw stilstaan, liet haar ademhaling bedaren en staarde over het water van de rivier. De wind koelde haar rode wangen. De gebeurtenissen van die avond buitelden over elkaar in haar hoofd. Het was niet gegaan zoals ze had gehoopt, en ook niet volgens de vele mogelijke worstcasescenario’s die ze had bedacht, hoewel ‘in haar eentje weglopen uit een café zonder te betalen’ daar best bij had gekund. Ze zoog haar longen vol, haar buik bolde op en de panty rolde weer naar beneden.

Uit: papieren helden | Elleboogholte