‘We hebben je naam doorgekregen van de moeder van Emma. Zij is heel enthousiast over je.’
Met haar vierjarig zoontje op schoot kijkt ze me verwachtingsvol aan. Ze zijn hier voor de eerste keer en we hebben net kennisgemaakt. Ik voel me gestreeld, zeker. Maar het benauwt me ook. Er is namelijk geen gouden regel, geen kant-en-klare aanpak die altijd werkt. In het verleden behaalde successen bieden geen garantie voor de toekomst, daar weet ik alles van.
‘Wat fijn om te horen,’ zeg ik.
‘Hoelang denk je dat de behandeling van Job gaat duren?’ vraagt ze. Haar zoontje wringt zich los en loopt naar de boekenkast. Hij gaat op zijn knieën zitten en pakt een groot prentenboek.
‘Dat kan ik nu nog niet zeggen. Ik moet eerst onderzoek doen en een plan maken.’
‘Ja, dat snap ik. Maar waar kan ik ongeveer van uitgaan?’
Ook deze vraag benauwt me. Ik begrijp dat mensen willen weten waar ze aan toe zijn maar het is alsof ik gevraagd word nu al een offerte te maken: 12 sessies en u bent genezen.
Ik voer het gesprek op twee niveaus die eerste keer in de behandelkamer. Ik wil uitstralen dat mensen op de goede plek zijn en me kunnen vertrouwen. Ik wil echter niet dat ze denken dat ik alles op kan lossen, dat ouders weggaan in de overtuiging: zij gaat ervoor zorgen dat mijn kind beter wordt.
Deze twee gedachtegangen lijken elkaar te bijten. En soms doen ze dat ook. Het kind wordt liefdevol aan me overgedragen en het kost me moeite de ouders bij het verdere proces te betrekken (‘ik ga ondertussen even boodschappen doen’). Toch denk ik dat vertrouwen het startpunt is. Jullie vertrouwen mij en ik vertrouw erop, geloof erin dat jullie met mijn hulp stappen kunnen maken die nodig zijn om de situatie te verbeteren. En geleidelijk geef ik de touwtjes in handen van het kind en de ouders.
Klinkt prachtig, zo soepel gaat het natuurlijk zelden.
Een paar weken later zitten Jobs moeder en ik samen aan de behandeltafel. Het onderzoek is inmiddels afgerond en we bespreken de resultaten en wat mijn advies is.
‘Dus we moeten thuis ook aan de slag?’
‘Ja, we doen het met z’n allen,’ zeg ik.
‘Oké. En als we flink gaan oefenen, wanneer is Jobs woordenschat dan op leeftijdsniveau?’
‘Dat kan ik niet zeggen. We helpen hem zo goed als we kunnen, bieden van alles aan, maar Job zal vooral zelf het tempo en het resultaat gaan bepalen.’
‘Goed,’ zegt ze. ‘Dan zien we je volgende week weer.’
Bij het weggaan draait ze zich nog even om in de deuropening.
‘Maar je denkt dus wel dat het goed komt?’
Bijna gelukt.
Uit: Prohealth Magazine, juni 2019